De interactieladder heb ik gebaseerd op de participatieladder die in 1969 is bedacht om in kaart te brengen welke mate van invloed burgers op de overheid hebben. De interactieladder geeft weer welke mate van invloed het individu op een organisatie heeft. (Lees ook: actie- en interactievisie.)

Hoog: meebeslissen
- Hoe hoger in de ladder, hoe meer het individu (consument, medewerker, etc.) kan meebeslissen over het beleid van de organisatie.
- Medezeggenschap.
Midden: zoethouden
- In het midden van de ladder heeft het individu wel het gevoel dat hij meebeslist, maar in feite gaat het hier slechts om oppervlakkige interactie: zoethoudertjes.
- Het individu kan op dit niveau van interactie zijn mening geven, maar het is onduidelijk of er iets mee gedaan wordt.
- Eventueel wordt het individu een plezier gedaan, maar de beslissingen worden genomen door de organisatie, zonder dat het individu daar werkelijk invloed op heeft. “Leuke dingen doen voor de mensen.”
- Chat-bot, klachtentelefoon, ideeën-bus, discussieforum, after-care, nurture, etc.
Laag: manipulatie
- Helemaal onderin de ladder wordt het individu gemanipuleerd en is helemaal machteloos, hij is volledig onderworpen aan de macht van de organisatie.
- Propaganda. Reclame.
Grofweg zijn er dus 3 niveaus van interactie:
1. Individu aan de macht | Invloed op beleid, o.a. door gemeenschappelijk maken van kennis en macht. |
2. Zoethouden | Interactie, o.a. met interactieve media. |
3. Geen interactie | Zenden, manipuleren, bijvoorbeeld via massamedia. |
Zie ook:
- Nudging
- Voorbeeld van een interactieladder: Oisterwijk (scroll naar 7 niveau’s)